Aanleiding en doel actieprogramma M&ICT
Veel innovatiegerichte projecten met aansprekende ICT-toepassingen in maatschappelijke sectoren bleven steken in kleine aantallen gebruikers. Dit had te maken met allerlei belemmeringen, zoals gebrek aan ketensamenwerking, gebrek aan vraagarticulatie en vraagbundeling, kennisgebrek, gebrek aan standaardisatie en baten die bij andere partijen vielen dan de investeerders. Daardoor werden de mogelijkheden van ICT onvoldoende benut.
Om deze belemmeringen te doorbreken en opschaling van ICT-gebruik te bevorderen, werd in december 2005 het actieprogramma Maatschappelijke Sectoren & ICT (M&ICT) gestart op initiatief van het ministerie van Economische Zaken, samen met vier departementen: VWS, OC&W, V&W en BZK. Vier maatschappelijke sectoren stonden centraal: zorg, onderwijs, mobiliteit en veiligheid.
Kenmerken van de aanpak
Het vertrekpunt van de aanpak was dat de overheid samen met het veld de kansen van ICT in de vorm van prijsvragen in de markt ging zetten. Samenwerkingsverbanden van sleutelspelers konden dan met voorstellen komen om genoemde belemmeringen weg te nemen en een minimaal aantal gebruikers aan zich te binden in projecten. Een randvoorwaarde was dat de op te schalen toepassing al kleinschalig bewezen moest zijn. In het voorstel moest aannemelijk worden gemaakt welke concrete knelpunten voor opschaling weggenomen zouden worden en met wie. De projectvoorstellen werden door een deskundige jury geselecteerd.
Kenmerken van de prijsvraagmethodiek waren:
*projecten konden een bedrag van maximaal € 1,2 miljoen als financiële bijdrage winnen en het project moest zelf minimaal 50% van de kosten inleggen;
*de looptijd van een project bedroeg maximaal 30 maanden;
*het departement in kwestie regelde een beschikking voor een project;
*het programmabureau M&ICT was verantwoordelijk voor monitoring en begeleiding van de projecten;
*M&ICT is een project van ICTU.
Naast de prijsvraagmethode konden departementen zelf projecten uitvoeren, die zich minder voor een prijsvraag leenden, de zogenaamde Departementale Opschalingsprojecten (DOP).
Enkele resultaten
In totaal werden 12 prijsvraagronden georganiseerd tot eind 2009. In totaal werden bijna 400 projectvoorstellen ingediend, die hebben geresulteerd in 63 winnende projecten, te weten: 17 projecten in de zorg, 8 voor veiligheid, 1 voor mobiliteit, 28 in het onderwijs, 4 voor leefbare wijken en 5 sectoroverstijgend, zoals jeugd. In de periode 1/2010 tot 12/2012 werden geen nieuwe prijsvragen gepubliceerd en werden de projecten uitgevoerd.
Aan het eind van de programmaperiode (december 2012) is dit een aantal resultaten:
*62 van de 63 projecten zijn succesvol afgerond, waarbij het merendeel van de opschalingsdoelstellingen zijn behaald en de einddocumenten zijn opgeleverd;
*de meeste projecten zijn geëindigd binnen de periode van 30 maanden; een beperkt aantal projecten heeft uitstel gevraagd en gekregen en zijn binnen een periode van 36 maanden geëindigd;
*het merendeel van de projecten (80 %) blijkt ook na de projectperiode door te gaan en doet dat nog steeds (december 2012); ca. 10 van de 63 afgeronde projecten zijn definitief beëindigd;
*veel projecten (ca. 30%) hebben moeite gehad met het realiseren van de oorspronkelijke kwantitatieve opschalingsdoelstellingen binnen de projectperiode; men heeft meer tijd nodig (gehad);
*in totaal werden 7 doorbraaksessies georganiseerd over specifieke belemmeringen voor opschaling. In 4 verbindsessies werden kennis en ervaring tussen projecten gedeeld, op het gebied van onderwijs, zorg en de combinatie leefbare wijken en jeugd;
*in totaal hebben rond de 200 maatschappelijke organisaties aan de projecten meegewerkt;
Hierna worden enkele voorbeelden van doorbraakprojecten gegeven.
Zorg: in het project OTTO stond opschaling van videocommunicatie in de oncologissche zorg centraal. Het begon in 3 ziekenhuizen in de buurt van Eindhoven. Nu is in het merendeel van de Nederlandse ziekenhuizen de mogelijkheid aanwezig dat oncologen op afstand patiëntbesprekingen uitvoeren met een optimale beeld-, data-, en spraakcommunicatie. Dit bespaart onnodige reistijd, die gebruikt kan worden voor diagnosestelling bij complexe.aandoeningen. Er worden significant meer patienten besproken en vergaderingen verlopen veel gestructureerder.
Mobiliteit: het project Portinfolink betrof de ontwikkeling van meer diensten voor het centrale zogenaamde Port Community platform in de Rotterdamse haven. Daardoor zijn bedrijven en overheden in staat logistieke processen beter aan te sturen en te begeleiden en informatie, in het bijzonder voor bij het transport waarbij meerdere modaliteiten betrokken zijn, zoals per trein, per auto en per vliegtuig. Het logistieke informatiesysteem wordt inmiddels ook in de haven van Amsterdam toegepast.
Veiligheid: in het project Digitale Bereikbaarheids Kaart werden brandweerregio’s in staat gesteld optimaal gebruik te maken van gegevens van objecten (gebouwen, tunnels e.d.) uit verschillende databases. Het project heeft het mogelijk gemaakt dat de brandweer deze gegevens al kan inzien voordat wordt uitrukt en de brandweer tijdig bekend is met de sitatie ter plekke van een brand. Steeds meer regio’s maken hiervan gebruik en er wordt gewerkt aan de uitrol in heel Nederland, niet alleen voor de brandweer maar ook voor ambulancediensten.
Onderwijs: in het project ‘Prodocent’, een initiatief van een tijdelijk samenwerkingsverband van tien scholen voor voortgezet onderwijs, was professionalisering van docenten en de schoolleiding het doel. Daarbij gaat het om beter gebruik van de computer en ICT-toepassingen in het onderwijs. Er is digitale leerstof ontwikkeld voor scholen in het voortgezet onderwijs. Het aantal scholen dat hiervan gebruik maakt, is inmiddels aanzienlijk vergroot.
Een overzicht van alle projecten is te vinden in het M@ICT boek (Pdf, 7 Mb).